Een sluiter is een soort valluik dat zich tijdens de opname opent om het licht door te laten. De sluitertijd wordt berekend in (fracties van) seconden: 5 seconde, 1/4 seconde, 1/60 seconde, 1/1000 seconde, enz. De tijd dat de sluiter open staat en dus hoe lang de belichtingstijd is, is afhankelijk van de filmgevoeligheid. Bij een lange sluitertijd moet je er rekening mee houden dat het onderwerp niet mag bewegen. Beweegt het onderwerp wel dan ontstaat de beroemde 'bewegingsonscherpte'. Een snelle sluitertijd van 1/2000 zal een bewegend onderwerp “bevriezen” zodat details zichtbaar worden die het blote oog niet waar kan nemen. Ook kan een foto onscherp worden door beweging van de camera zelf. Om die beweging uit te bannen neemt men vaak als regel dat de sluitertijd minstens de brandpuntsafstand van het objectief moet zijn. Dus bij een brandpuntsafstand van 50mm moet de sluitertijd 1/50 seconden zijn en bij een afstand van 200mm moet hij dan 1/200 seconde zijn. Om een bewegend onderwerp goed'"bevroren" vast te leggen is een sluitertijd van 2x de brandpuntsafstand aan te raden dus bij 200mm een sluitertijd van 1/400 seconde.
Aanbevolen boeken

Handboek macrofotografie
